Schoorsteenveger vertelt

Afgelopen zaterdagavond hadden we kennissen op bezoek. Hij is zijn leven lang postbode geweest en is nu 61 jaar. Net als zijn collega’s heeft hij zijn eens zo mooie bedrijf kapot zien gaan. Gewichtige lieden meenden dat het allemaal veel efficiënter kon en vooral moest in deze tijd. Mensen werden minder belangrijk dan brieven en postbodes moesten ijlbodes worden.
“Hoe lukt het je om er een beetje lol in te houden?” vroeg ik. “Als ik af en toe maar een praatje kan maken”, zei hij; “ik heb een paar winkeltjes in mijn wijk en daar loop ik graag even binnen voor een praatje”.


Mijn vrouw vertelde dat ze de dag ervoor min of meer dezelfde ervaring had met onze schoorsteenveger. Ook die mag tijdens zijn jaarlijks bezoek graag een praatje maken. En juist die praatjes maakten zijn vak zo leuk. Hij bofte. Gewichtige lieden die becijferden hoe hij sneller zou kunnen vegen, kende hij niet. Hij was eigen baas en bepaalde zelf zijn tempo.
“Van de week maakte ik toch iets bijzonders mee, mevrouw”, zei hij. “Ik was net als nu aan de vroege kant en wilde aan het werk. Maar ik moest van de vrouw des huizes persé eerst koffie drinken. Toen haar man met een taart kwam, begreep ik het en vroeg wie van beiden jarig was. “Geen van beiden”, zei hij. “Waarom dan die taart?” Toen haalde hij een plakboek tevoorschijn met 24 door mij zelf ondertekende briefjes. “U bent vandaag voor de 25stekeer bij ons, en dat willen we vieren”. Met een grote bos bloemen ben ik de deur uit gegaan.”

In beide verhalen gaat het over verbinding. Natuurlijk met het vak, het vak waar ze van houden. Maar vooral met mensen. Als verbinding met mensen het vak van postbodes en schoorsteenvegers de moeite waard maakt, hoeveel te meer geldt dat dan niet voor professionals die van mensen helpen hun vak hebben gemaakt!
En toch is ook bij ons die verbinding niet vanzelfsprekend. Ik zie een begeleider de groep op komen waar mijn dementerende schoonvader woont. Zonder iemand te groeten wordt er achter de computer plaatsgenomen. Dat zou ondenkbaar geweest zijn toen hij tot voor kort nog begeleiding thuis kreeg. Het is toch normaal dat je bij binnenkomst iemand begroet? Maar in een verpleeghuis is dat kennelijk niet normaal.   

Gisteren vroeg ik een collega orthopedagoog wat zij het mooie van ons vak vond. Ik kreeg hetzelfde antwoord als eerder de postbode en de schoorsteenveger gaven: “Zolang ik af en toe nog een cliënt zie, is mijn dag goed”. Af en toe, want het computerscherm ziet ze het meest.

Dat laatste is precies waar zoveel familieleden over klagen. Die voelen zich vaak niet gezien. Niet door begeleiders. Maar ook niet door orthopedagogen die meer tijd besteden aan het stellen van psychiatrische diagnoses dan aan het zich verbinden met cliënten en hun verhaal, laat staan met hun moeders en broers en hún verhalen.

Ook in onze sector becijferen gewichtige lieden hoe er efficiënter gewerkt kan worden. Ze spiegelen ons voor dat we veel kunnen leren van bijvoorbeeld de auto-industrie. Zorgorganisaties zouden ook voor een segment moeten kiezen; een segment waar aan verdiend kan worden. Op dat segment moet de productielijn worden afgestemd. Dat is beter voor het rendement. En voor de cliënt natuurlijk, zeggen ze er snel bij.
Ik vraag me telkens af hoeveel cliënten deze gewichtige lieden kennen. Meestal zie ik vreemd volk, net zoals de postbode dat zag komen. Maar het zal ons toch niet gebeuren dat die ons beroven van datgene dat ons vak uitmaakt: verbinding met de cliënt en diens familie!