Hoort bij Tiny geen man?

Tijdens het weekend was Tiny onvindbaar. We dachten dat ze bij haar vriend Stan zou zitten, maar daar kregen we geen teken van leven. Na een dag en een nacht in de zenuwen zitten, ontdekte Tiny’s zwager dat ze toch bij Stan was. Iedereen boos; niet voor de eerste keer.

Opnieuw zo’n ingewikkelde driehoek: Tiny (en Stan), zus Gea en haar man (en de andere broers en zussen) en mijn collega’s in de woonvoorziening.
Ik ben eerst maar eens met Stan gaan kennismaken. Ik praat met een verliefd stel. Hij vriendelijk en kwetsbaar, zij fel en overheersend. Beiden met één vraag: Waarom wil Gea niets van Stan weten?
De week erop hebben we een gesprek met Gea en de andere zus. Als ik vraag wat er mis is aan Stan barsten ze los. “Het gaat d’r hele leven al mis met Tiny en mannen. Telkens een nieuw hoofdstuk zoals het afgelopen weekeinde. Het gaat niet om Stan of om Jan of Piet; mannen en Tiny geeft alleen maar ellende. Wij willen dat niet meer. We hoopten rust te krijgen nu Tiny bij jullie woont. Die Stan zit ons dwars, en met óns wil Tiny niks meer te maken hebben. Als onze moeder nog geleefd had, was dit nooit gebeurd”.

Telkens een nieuw hoofdstuk. Het verhaal dat deze familie schrijft, begint met : Tiny en een man, daar komt alleen ellende van. Het verhaal blijkt al minstens vijftig jaar oud: Tiny doet wat een zus van moeder vroeger deed. “Op een keer kwam ze spiernaakt thuis na een vrijpartij in de bosjes. Toen is ze naar het gekkenhuis gegaan. Daarom wilde onze moeder niet dat Tiny iets met mannen had. Dat met Stan is pas begonnen nadat moeder was overleden”.

Hoe krijgt dit beklemmende verhaal, waaraan de driehoek kapot dreigt te gaan, een gelukkiger afloop? Is het mogelijk om een andere beginzin te schrijven: Bij Tiny hoort een man, en gelukkig is dat Stan? Het moet iets zijn waarmee Gea haar overleden moeder onder ogen kan komen. Na een halve eeuw anders denken en voelen, vraagt dat tijd en begrip. Stan heeft beide in ruime mate. Maar het is moeilijk voor Tiny, gewend om haar zin door te drijven. Moeilijk ook voor mijn collega’s die hun cliënt graag gelukkig zien.
Ik vraag hun Gea’s loyaliteit jegens haar moeder te erkennen. Die heeft een immaterieel legaat nagelaten: bij Tiny hoort geen man. Gea voelt zich ervoor verantwoordelijk omdat zij de oudste is. In plaats van erkenning oogst ze meestal kritiek; van Tiny zelf en soms ook van goedbedoelende begeleiders.
Gea is fel tegen de relatie met Stan en neemt het mijn collega’s kwalijk dat zij die relatie niet afkappen. Maar als het verhaal op deze wijze verder gaat, eindigt Tiny net als haar tante in een ‘gekkenhuis’. Als het Gea zou lukken om een andere beginzin te schrijven, is het aan mijn collega’s, de derde hoek in de driehoek, om Tiny en Stan zo te begeleiden, dat ze samen gelukkig worden. Als het even kan gesteund door beider families.

Dit artikel verscheen eerder in KLIK (januari 2004)