Een ouder vertrouwt zijn kind veel meer aan een begeleider toe dan aan een organisatie. Een begeleider kan hij in de ogen kijken: “Zorg jij goed voor mijn kind? Mag ik jou aanspreken op wat je me belooft? Wil je er voor mijn kind zijn? En wil je er ook een beetje voor mij zijn? Besef je hoe kwetsbaar ik juist in dit kind ben? Doe je iets met dat besef?”
Organisaties bepalen voor een belangrijk deel de randvoorwaarden van de zorg voor het kind. Zij mogen daarom kritisch bevraagd worden: “Vanuit welke visie werken jullie? Stellen jullie de juiste prioriteiten? Bieden jullie de driehoek een goede voedingsbodem? Kan ik jullie professionaliteit vertrouwen? Wat voor ervaringen hebben andere ouders? Nemen jullie hen serieus? Ouders zouden een bezoekje moeten brengen aan het kantoor van de hoogste baas. Dat zegt weliswaar niet alles, maar wel veel over de prioriteiten in de organisatie.
Minder voor de hand liggend, maar volgens mij niet minder belangrijk: een goede club durft ouders tegenspel te bieden. Vrijwel alle instellingen maken bij hun eerste PGB-project (een wooninitiatief gefinancierd met persoonsgebonden budgetten) dezelfde fout. Ze beloven ouders gouden bergen: kleine groepen, dubbele bezetting, inspraak bij vrijwel alles… Maar de praktijk pakt anders uit. En klanten met lokkertjes binnenhalen is iets anders dan een betrouwbare driehoekspartner zijn. Ik waarschuw ouders altijd tegen een instelling die ja zegt op al hun wensen. Meestal zijn dan marktaandeel en macht belangrijker dan goede zorg. Wie de ander serieus neemt, durft tegenspel te bieden. Geen enkele organisatie kan het alle ouders naar de zin maken.
Verder zou ik als ouder willen weten of een organisatie leert van haar fouten. Ook professionals maken fouten. En omdat professionals in de gehandicaptenzorg van doen hebben met kwetsbare mensen, hebben fouten vaak pijnlijke gevolgen. Ook bij goede organisaties gaat wel eens iets mis, maar daar maken medewerkers niet voortdurend dezelfde fout. Net als bij de keuze van een school voor je kind, geven rationele argumenten zelden de doorslag. Belangrijker is: voelt het hier goed? Spreekt de sfeer me aan? Heb ik er voldoende vertrouwen in? Zolang dat laatste niet het geval is, kan een ouder er maar beter niet aan beginnen. Nog altijd starten driehoeken vóór de tijd rijp is. Als ouders hun kind aan anderen toevertrouwen zonder echt los te laten, wordt het een loodzware opgave voor de hele driehoek.
Je kunt als vader of moeder een uitgebreid warenonderzoek doen, maar je kunt ook op simpele dingen afgaan. Zelf vind ik het criterium van deze ouder wel mooi: “Ik vertrouw mijn zorgenkind graag toe aan de begeleider die uit zichzelf een nieuwe rol wc-papier ophangt.”
Deze column verscheen eerder in KLIK (oktober 2009)